Inrichtingseisen camper in de EU

Nog over te nemen

Dankzij de Europese Unie gelden de nationale eisen waaraan de camper moet voldoen van het land van registratie ook in alle andere landen van de Europese Unie. Voor wie het echt wil weten, dit is op basis van de Kaderrichtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd 1)

Maar wat valt nu allemaal onder de inrichtingseisen?

Alle voertuigen die gebruikmaken van de openbare weg moeten aan zogeheten permanente eisen voldoen. De controle hierop vindt plaats door de politie en voor sommige categorieën ook tijdens de APK. De meeste soorten motorvoertuigen mogen pas op de Nederlandse markt verschijnen als ze aan de toelatingseisen voldoen. Hiertoe dient het voertuig een typekeuring te ondergaan in een Europees testlaboratorium. De Europese lidstaten zijn verplicht een voertuig met een typegoedkeuring toe te laten. Wel mag elk land eigen gedragsregels stellen aan de gebruiker,zoals de verplichting een helm te dragen.

De Nederlandse eisen aan voertuigen zijn opgenomen in de Regeling voertuigen. Sinds 1 mei 2009 is deze regeling van kracht en daarmee zijn het oude Voertuigreglement en de daarbij behorende ministeriële regelingen komen te vervallen.
De Regeling voertuigen is een onderdeel van de Wegenverkeerswet 1994. Er worden drie soorten voertuigeisen onderscheiden: toelatingseisen, permanente eisen en gebruikseisen.

  1. Toelatingseisen zijn van toepassing op kentekenplichtige voertuigen zoals personenauto’s camper’s, vracht-auto’s, bestelauto’s, motorfietsen, bromfietsen en aanhangwagens voor motorvoertuigen. Aanhangwagens voor land- en bosbouwtrekkers zijn hiervan uitgezonderd. Ook gelden toelatingseisen voor bepaalde typen trekkers en rijdende werktuigen en voor voertuig onderdelen zoals beveiligingsmiddelen, spiegels, lampen, trekhaken en banden. Internationale eisen vormen een integraal onderdeel van de nationale toelatingseisen. Voordat een kenteken wordt verstrekt,wordt beoordeeld of het betrokken voertuig een type goedkeuring of een individuele goedkeuring heeft en daarmee voldoet aan de toelatingseisen.
  2. Permanente eisen zijn eisen waaraan het voertuig bij gebruik op de weg dient te voldoen. Deze eisen zijn minder uitgebreid dan de toelatingseisen, omdat een voertuig langs de weg (door de politie) of bij de apk moet kunnen worden gecontroleerd. Er zijn ook permanente eisen voor voertuigsoorten waarvoor geen toelatingseisen gelden, zoals de fiets en de Segway(en andere zogeheten bijzondere bromfietsen.
  3. Gebruikseisen betreffen het praktisch handelen: het koppelen van aanhangwagens, het behandelen van lading, en zijn eisen met betrekking tot afmetingen en massa’s van voertuigen.

Zoals aangegeven mogen EU-lidstaten een voertuig dat voldoet aan de eisen van de EU niet weigeren. Wel mogen individuele EU-landen bepaalde gedragsregels stellen, bijvoorbeeld dat brommobielen niet op wegen met een gesloten verklaring mogen rijden en dat in een overkapte tweewieler geen helm gedragen hoeft te worden, maar wel een autogordel.

De belangrijkste toelatingsseisen (waarvan dus de nationale eisen ook in het buitenland gelden):

Afmetingen en massa’s: Een camper mag maximaal 12 m lang zijn, 2,55 m breed en 4 m hoog. Het kentekenbewijs schrijft maximum-aslasten voor; deze mogen niet worden overschreden. Het kentekenbewijs schrijft ook een toegestane maximummassa voor. De totale massa van de beladen camper en de som van de aslasten mag niet meer zijn dan deze toegestane maximummassa.
Remmen: Een camper moet zijn voorzien van een bedrijfsrem (voetrem) die op alle wielen werkt en waarvan de remvertraging ten minste 5,2m/s2 bedraagt. Een camper moet ook zijn voorzien van een parkeerrem (handrem) die op tenminste twee wielen werkt.
Achteruitrijinrichting: Motorvoertuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 400 kg moeten zijn voorzien van een achteruitrijversnelling. Het geluidssignaal dat dan te horen mag zijn is om andere weggebruikers erop attent te maken dat de achteruitrijversnelling van het voertuig is ingeschakeld.
Stuurinrichting: Een camper moet zijn voorzien van een deugdelijke stuurinrichting.
Richtingaanwijzers: Een camper moet 2 ambergele of witte richtingaanwijzers aan de voorkant hebben, 2 ambergele of rode aan de achterkant en, als de camper van 1998 of later is, 2 ambergele zijrichtingaanwijzers aan elke zijkant. Richtingaanwijzers aan de voorkant van de camper tellen ook als zijrichtingaanwijzer als het licht daarvan ook ambergeel is en schuin achter de camper te zien.
Waarschuwingsknipperlichten: Een camper moet zijn voorzien van waarschuwings-knipperlichten.
Claxon: Een camper moet zijn voorzien van een goed werkende claxon met één vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als een hoorn beschouwd. Ook mag een geluidssignaal aanwezig zijn om andere weggebruikers erop attent te maken dat de achteruitrijversnelling is ingeschakeld, alsmede een geluidssignaal om ongeoorloofd gebruik of diefstal van het voertuig te voorkomen.
Snelheidsmeter: Een camper moet zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is.
Spiegels: Personencamper’s van na 25 januari 2010 moeten zijn voorzien van een linker buitenspiegel, een rechter buitenspiegel en een binnenspiegel. Als bij zo’n camper met de binnenspiegel het achter de camper gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien, hoeft deze niet aanwezig te zijn. Camper’s van vóór 26 januari 2010 moeten zijn voorzien van een linker buitenspiegel en een binnenspiegel. Een rechter buiten spiegel is verplicht als met de binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet vol doende kan worden overzien. Als de binnenspiegel geen zicht naar achteren mogelijk maakt, hoeft de binnenspiegel niet aanwezig te zijn. Het spiegelglas mag geen breuken vertonen en niet ernstig zijn verweerd.
Ruiten: Een camper mag volgens de inrichtingseisen uitsluitend zijn voorzien van een voorruit en zijruiten die geen beschadigingen of verkleuringen (folie) vertonen en mogen niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
Ruitenwissers, ruitensproeier en voorruit verwarming: Personencamper’s met een voorruit moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geeft.
Autogordels: Een camper in gebruik genomen na 30 september 2000 moet op alle zitplaatsen, naar voren en naar achteren gericht, gordels hebben. Is de camper van na 31 december 1989, maar vóór 1 oktober 2000, dan moet op de naar voren gerichte zitplaatsen een gordel zitten. Is de camper van vóór 1 januari 1990, dan hoeven er alleen gordels te zijn voor de zitplaats van de bestuurder en de zitplaats naast hem, grenzend aan het portier. Verkeersknooppunt, het vaktijdschrift voor verkeersspecialisten, heeft een pagina gewijd in haar tijdschrift aan de plaatsen in een camper die je mag benutten tijdens het rijden. Deze pagina kun je hier inzien.
Schokdempers en draagveren: Een camper moet zijn voorzien van goedwerkende schokdempers en draagveren.
Uitlaat en geluiddemper: Een camper met een verbrandingsmotor moet zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd. De uitstoot van schadelijke stoffen mag niet groter worden dan de waarde waarvoor het type camper is goedgekeurd. Hetzelfde geldt voor de geluidsproductie, de waarde vermeld in het kentekenregister mag met niet meer dan 2 dB worden overschreden. (onderstaande foto van Michelin Crossmate)
Banden: De inrichtingseisen verlangen dat de wielen van een camper moeten zijn voorzien van luchtbanden. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is en mogen geen uitstulpingen vertonen. De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren. De banden mogen niet zijn opgesneden en het loopvlak mag geen metalen elementen bevatten (spijkerbanden) die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken. De banden op één as moeten dezelfde maataanduiding hebben. Voor specifieke weersomstandigheden mogen speciale banden voorgeschreven worden: geldt met name voor spijkerbanden in Noord-Scandinavië en winterbanden.
Verlichting voorzijde: Een camper mag -met uitzondering van groot licht- niet zijn voorzien van verblindende verlichting. Een camper moet zijn voorzien van twee grote lichten, twee dimlichten en twee stadslichten. De verlichting moet wit of geel zijn, van gelijke sterkte en goed werken. De dimlichten moeten juist zijn afgesteld.
Dagrijlicht: Sinds 7 februari 2011 moeten nieuw (typegoedkeuring) op de markt gebrachte personencamper’s en lichte bestelcamper’s voorzien zijn van dagrijlichten. De dagrijlichten (veelal LEDverlichting) bevinden zich aan de voorkant van de camper, zijn naar voren gericht en stralen wit licht uit. De inrichtingseisen zijn dat deze lichten automatisch gaan branden als de motor wordt gestart. Als de koplampen of mistlichten worden ontstoken moeten de lichten automatisch doven. Als de dagrijlichten branden is het niet mogelijk dat andere verlichting, zoals achterlichten en kentekenplaatverlichting, ontstoken wordt.
Mistachterlicht: Een camper moet voorzien zijn van één mistachterlicht. Een tweede licht is toegestaan. Op het dashboard van de camper moet een controlelampje gaan branden als er mistachterlichten branden.
Achteruitrijlicht: Een camper moet zijn voorzien van één achteruitrijlicht. Een tweede licht is toegestaan. Deze lichten mogen uitsluitend branden als de achteruitversnelling is ingeschakeld en tijdens het achteruitrijden.
Markeringslichten: Een camper die breder is dan 2,10 m moet zijn voorzien van twee witte markeringslichten aan de voorzijde en twee rode aan de achterzijde.
Zijmarkeringslichten: Een camper die langer is dan 6 m moet aan elke zijkant zijn voorzien van ambergele zijmarkeringslichten.
Achterlicht: Een camper moet voorzien zijn van twee (rode) achterlichten die steeds tegelijk moeten branden met het stadslicht, dimlicht, groot licht of mistlicht.
Retroreflectoren: Een camper moet aan de achterzijde zijn voorzien van twee niet-driehoekige rode retroreflectoren. De retroreflectoren mogen ook in het glas van de achterlichten zijn aangebracht.
Een camper die langer is dan 6 m moet aan elke zijkant zijn voorzien van tenminste twee niet-driehoekige ambergele retroreflectoren.
Remlicht: Een camper moet zijn voorzien van drie remlichten, waarvan er één op het midden van de achterzijde van de camper is aangebracht (camper’s in gebruik genomen vóór 1-10-2001 moeten minimaal twee remlichten voeren). De inrichtingseisen zijn dat de remlichten moeten helder rood licht uitstralen als de bedrijfsrem wordt bediend en moeten uitgaan als er niet meer wordt geremd.
Kentekenplaat: Een camper moet zowel aan de voor- als aan de achterzijde zijn voorzien van goedgekeurde gele GAIK kentekenplaten. GAIK staat voor Gecontroleerde Afgifte en Inname Kentekenplaten. De platen moeten goed zichtbaar en leesbaar zijn en mogen niet geheel of gedeeltelijk zijn afgedekt door bijvoorbeeld een trekhaak of lading.
Kentekenplaatverlichting: Een camper moet gezien de inrichtingseisen aan de achterzijde zijn voorzien van kentekenplaatverlichting. Deze verlichting moet gelijktijdig branden met het stadslicht, dimlicht, groot licht of mistlicht.

laatstelijk gewijzigd: 7 augustus 2018